‘Tussen mijn achttiende en veertigste was ik een fervente motorrijder. Maar het drukke verkeer in België benam mij steeds meer de zin om nog tochten te maken. Het plezier was er af. En ik had ook het gevoel dat mijn riders’ luck op was. In die periode ging ik dikwijls in Viroinval wandelen langs de negentiende-eeuwse spoorlijn ‘Grand Central Belge’, ter voorbereiding van mijn gelijknamige boek. Een openbaring. Ik kwam langs spookstations, verlaten leisteengroeven in Ardennenwoud, dichtgemetselde treintunnels, dorpen van honderd inwoners waar nog een mesthoop lag te roken op het kerkplein. Daar lag een verzonken België waarvan ik niet wist dat het nog bestond. Met de motor of de auto had ik dat nooit ontdekt omdat je nooit van de weg afwijkt.
Maar ook voor een schrijver geldt dat God in de details zit. En het zijn net de details die alleen een wandelaar waarneemt. Toen ik letterlijk over de sporen wandelde, viel het me op dat de naam ‘Ougrée-Seraing’ in de stalen dwarsliggers gestanst was, de Luikse fabrieksstad van John Cockerill. Ougrée-Seraing herinnert aan een tijd dat België nog de derde industriemacht ter wereld was, een productieland zonder weerga op het Europese continent. Met diezelfde dwarsliggers zijn de spoorwegen van Rusland, China, India en Congo gebouwd. Dat kleine, kapotte land – zo is de perceptie van België vandaag – was ooit veel groter dan zijn luttele 30.500 vierkante kilometer. Wandelend over een ongebruikte spoorbedding begon dat besef te dagen.
In essentie is wandelen voor mij: het verlangen naar de roes. In ‘Grand Central Belge’ heb ik geprobeerd om het fenomeen precies te beschrijven. Wandelen duwt je brein in een ondiepe stream of consciousness: je bent tegelijk afwezig en aanwezig. Een weldadig gevoel. In die roes komen makkelijk oude herinneringen aan de oppervlakte die zich verbinden met nieuwe indrukken en gedachten. Dat is geen ijle lulkoek. Het is wetenschappelijk aangetoond dat regelmatig wandelen je hippocampus vergroot, het deel van het brein dat geassocieerd wordt met het leren en de herinnering. Wandelen is misschien wel de krachtigste doping van je creativiteit.
Wandelen is nooit tijdverlies. Alleen materialisten voor wie tijd synoniem is aan geld zullen dit vinden, uitgerekend de groep die best een wandeling zou kunnen gebruiken. Ik ken mensen die jarenlang zonder enig resultaat op bezoek gaan bij een psychiater. Ze zouden beter een paar wandelschoenen kopen en gaan stappen. Lange wandelingen zijn wijze heelmeesters. Zonder een woord te zeggen geven ze inzicht. Op zijn minst heb je een frisse neus gehaald. Dat is ook al iets.
De wandelaar stelt zich bescheiden op. Hij is niemand tot last, maakt geen lawaai en stelt zich open aan de wereld. Dat is al heel wat in deze tijd. Wandelen wordt gezien als een gezond tijdverdrijf voor gepensioneerden, maar eigenlijk is het een beschavingsvorm. Voor mij heeft het veel te maken met aandacht geven aan ‘de dingen’, een aandacht die verloren gegaan is in de snelheid van ons dagelijks leven. Dat genot begint al met het invetten van mijn bottines en het bestuderen van de kaart. Tijdens het wandelen zet ik altijd mijn gsm uit, dat spreekt. En als ik ‘m aanzet om iets op te zoeken, zal ik nooit in mijn mails duiken of het antwoordapparaat beluisteren. Eén telefoon kan een wandeling om zeep helpen. Voorts respecteer ik twee persoonlijke codes: ik groet de passanten die mijn pad kruisen en wandel ik nooit zomaar voorbij aan een kerkhof.
Net als motorrijden is wandelen voor mij een solitaire bezigheid. Ik zou nooit met een club kunnen gaan wandelen. Alleen zijn is net een deel van het genot, een klein verzet tegen deze tijd waarin alles ‘sociaal’ moet zijn. Alleen zijn is een taboe, een teken van maatschappelijke mislukking. Terwijl veel mensen doodongelukkig worden van die open kantoorlandschappen op het werk, van de sociale verplichtingen die hen opjagen.
Ik wandel graag in de natuur, maar niet langer dan een dag. Ik zou volstrekt ongeschikt zijn om bijvoorbeeld naar Santiago de Compostella te wandelen. Misschien ben ik geen ware wandelaar, maar ik word graag bestookt met wisselende indrukken en die heb je in een stad nu eenmaal meer. Wandelen is de beste manier om steden te ontdekken. Charleroi heb ik verkend door vanuit het centrale Charles II-plein over de vier windstreken naar de verste buitenwijken te wandelen. Dan ervaar je pas hoe een stad gegroeid is. Al wandelend kun je de lagen geschiedenis afpellen als een ui.
Ik werk nu aan een Brussel-boek waarvan lange wandelingen de basis vormen, al zal het wandelen zelf dit keer geen thema zijn. Brussel is een razendsnel veranderende stad waar de hele wereld binnenstroomt. Die revolutie kan je het best waarnemen en registreren al wandelend, op trage wijze. Dan komen de interessante verhalen vanzelf naar je toe.
Mijn favoriete wandelboek is ‘Bellevue/Schoonzicht’ van Koen Peeters en Kamiel Vanhole, het verslag van een tweedaagse voetreis doorheen de industriewijken van Brussel. De schrijvers verheffen wandelen tot een anarchistische, burgerlijke kunst, met prachtige bespiegelingen bij de verdwijnende wereld waar ze doorheen stappen. En ik denk ook aan een gedicht, als dat mag: ‘Wandeling’ uit de bundel ‘Toen ik dit zag’ van Rutger Kopland.’
Onze gesprekken werden langzamer
onze vragen beantwoordden wij met kijken
naar de langzame wereld om ons heen
de dorpen en landerijen in de diepte
de vogels bijna verdwijnend in de hemel
wij gingen zitten kijken naar deze prachtige
onverschilligheid van de wereld
naar de overbodigheid van onze vragen
(De interviewcitaten komen uit ‘Hoe sterk is de eenzame wandelaar’, een langere, mooie reportage van Annelies de Waele over het belang van wandelen, Knack Weekend, 14 april)