Recensie van ,Duistere wegen’ in het augustusnummer van ‘Ons Erfdeel. Auteur: Tomas Vanheste.
“Vindt zijn roeping als tekenaar.” Kort en krachtig staat dit bij het jaartal 1880 in ‘Vincent van Goghs levensloop’ vooraan in Duistere wegen. Die claim stut het boek. Schrijver en journalist Pascal Verbeken stelt dat de kleine twee jaar die Van Gogh in de beruchte Belgische mijnstreek doorbracht een cruciale periode vormden in zijn leven die uitmondde in zijn keuze voor de kunst. “Vincent kwam naar de Borinage om bij de mijnwerkers het evangelie te verkondigen en in de cités zelf God te vinden. Maar hij ontdekte de kunstenaar in zichzelf.”
Zijn these ondersteunt Verbeken in hoofdzaak met een brief die de Nederlandse schilder in juni 1880 aan zijn broer Theo schreef. Het epistel is in zijn geheel achteraan in Duistere wegen opgenomen. “Hier zien we de naakte Vincent van Gogh, een getekende, gelouterde man die op zijn zevenentwintigste, vanuit de Rue du Pavillon 8 in Cuesmes, tastend de weg zoekt naar het enige pad dat hem rest: een leven in dienst van de kunst”, becommentarieert Verbeken.
Alleen schrijft Vincent in die brief zelf: “Toen ik in een andere omgeving was, in een omgeving met schilderijen en kunstvoorwerpen, toen heb ik, zoals je weet, voor die omgeving een hevige passie opgevat, die aan enthousiasme grensde.” Hij refereert aan de jaren waarin hij voor de kunsthandel Goupil werkte, eerst in Den Haag, later in Londen en Parijs. Kunnen we dus niet evengoed beweren dat zijn liefde voor de schilderkunst eerder is gewekt? Het is ook niet zo dat Van Gogh pas in de Borinage het potlood ter hand nam. Verbeken tekent zelf op dat de eerste werken die met zekerheid aan hem toe te schrijven zijn uit eind 1872 stammen. Schrijft hij dan in het bewuste epistel dat hij zijn leven aan de schilderkunst wil wijden? Hij noteert dat hij vaak “heimwee naar het land der schilderijen” heeft. Maar dat kunnen we evengoed lezen als het beschouwen van schilderwerken. Nergens staat expliciet dat hij zijn toekomst ziet als schepper. Integendeel: Van Gogh bekent dat de vraag waartoe hij kan dienen hem nog immer kwelt.
Zeker, ook de grote tentoonstelling Van Gogh in de Borinage: de geboorte van een kunstenaar ter gelegenheid van Mons Culturele Hoofdstad van Europa 2015 claimt dat de mijnstreek de heilige grond is waar de grote schilder zijn bestemming vond. Alleen situeren de schrijvers van de tentoonstellingscatalogus het moment van de waarheid net even later. Leo Jansen, onderzoeker aan het Huygens Instituut en bezorger van de brieven van Van Gogh, bespreekt ook de brief die Verbeken cruciaal acht. Hij schrijft: “Om misverstanden te voorkomen, Van Gogh was toen hij dit schreef nog niet op weg om kunstenaar te worden.” Wat hem over de streep trok, was een handboek over perspectief dat hij in augustus 1880 las, stelt Marije Vellekoop, hoofd collecties van het Van Gogh Museum in Amsterdam. Dat gaf hem vertrouwen in zijn kunnen.
Juni of augustus 1880, wat maakt het uit in het licht van de eeuwigheid? Verbekens ietwat vrije interpretatie van de brief is een teken van het feit dat Van Gogh niet zijn eigenlijke preoccupatie is. Over Louis Piérard, het socialistische parlementslid van wie in 1924 La vie tragique de Vincent van Gogh verscheen, schrijft hij dat zijn “fascinatie voor Van Gogh soms een omweg [lijkt] om zijn arme geboortestreek de eer te betuigen die ze in officiële publicaties nooit krijgt”. Iets dergelijks lijkt ook voor de auteur zelf te gelden. Niet voor niets begint hij zijn ‘Ten geleide’ met de tochtjes op de mobylette waarmee hij als zeventienjarige jongen de taalgrens overstak. Toen werd zijn fascinatie voor de mijnstreek gewekt. Hij vervolgt met een schets van het zwarte land als “de spiegel van de hel”, het speelveld van het nietsontziende kapitalisme van de negentiende eeuw. Pas aan het slot van het openingsakkoord valt de naam Van Gogh. Ook verderop heb je soms het idee dat de schrijver zich bij het schilderen van de Borinage en zijn bevolking in verleden en heden plotsklaps realiseert dat hij weer een bruggetje naar Van Gogh moet slaan.
In Duistere wegen probeert hij de plekken terug te vinden waar Van Gogh heeft gewoond, gepreekt, getekend en gewonde mijnwerkers verzorgd. Tegelijkertijd schrijft hij dat het idee van “kunstminnende pelgrims” dat ze dichter bij de door hen bewonderde schrijvers of schilders kunnen komen door in hun voetsporen te treden een vorm van “magisch denken” is. Als hij op de terril zit waarop Van Gogh in de zomer van 1879 Kolenmijn in de Borinage schetste, heeft hij het gevoel dat de plek hem juist verder weg duwt van de schilder. Hij schrijft dat hij vervuld is van “wantrouwen tegenover de stelligheid waarmee biografen met een knutseldoos van levensfeiten en krakkemikkige denksporen weer een mens bij elkaar bricoleren. Ze veinzen een samenhang en inzicht in iets wat in wezen onsamenhangend en onkenbaar is: een leven.” Ware woorden. Alleen is het in dit licht wonderlijk dat Verbeken zelf tot de conclusie komt dat Van Gogh zijn bestemming op een precies af te bakenen plek en punt in zijn levensgeschiedenis vond. De feiten wijzen eerder op een haast toevallige samenloop van omstandigheden die hem langzamerhand die kant op duwde dan op de magische ontdekking van een roeping op het uur u: zijn ervaringen in de kunsthandel, het mislukken van zijn carrière als evangelist, de aansporing van zijn broer Theo om zich tot kunstenaar te ontpoppen, het feit dat hij mogelijk in Bergen op een boek over perspectief was gestuit.
Wie een scherp zicht wil krijgen op de wording van de kunstenaar Van Gogh in de Borinage heeft aan de tentoonstellingscatalogus een betere bron. Vooral het essay ‘Vincent van Gogh, actief melancholicus: een beginnend kunstenaar kiest positie’ van Leo Jansen schetst een mooi beeld van hoe zijn ideeën over de aard van kunst ontloken tijdens een diepe identiteitscrisis in de Borinage. Duistere wegen is dan weer onovertroffen als karakterschets van het zwarte land en zijn getroebleerde inwoners. Verbeken bezingt de lange, sfeervolle reisverhalen van de Tjechisch-Duitse verslaggever Egon Erwin Kisch. Die verkende in 1934 de Borinage en bracht de “mengeling van vergane glorie en proletarisch verzet” in kaart in het onrustige België dat enkele decennia eerder nog een industriële grootmacht was. Kisch’ verhalen “herinneren aan een bijna vervlogen tijd waarin grand reporters ook een klein land als België nog kwamen ontdekken alsof het een vreemd continent was”. Het is natuurlijk de traditie waar Verbeken zichzelf ook in wil plaatsen. Dat dit geen hoogmoed is, heeft hij eerder bewezen met Arm Wallonië (2004) en Grand Central België (2012). In Duistere wegen betoont Verbeken zich opnieuw een grote reporter die op fijnzinnige wijze landschappen en mensen observeert en hun levensverhalen optekent terwijl hij met hen langs steenwegen optrekt, heuvels beklimt en aan cafétafels neerzit.
Tomas Vanheste
Pascal Verbeken, Duistere wegen. Reis naar Vincent van Gogh in de Borinage, De Bezige Bij, Antwerpen en Amsterdam, 2015, 190 p.
Sjraar van Heugten (red.), Van Gogh in de Borinage. De geboorte van een kunstenaar, Mercatorfonds en Musée des Beaux-Arts de Mons, Brussel en Bergen, 2015, 304 p.